Bestaanskunst in de technologische cultuur

Over de ethiek van door techniek beïnvloed gedrag

 

Steven Dorrestijn

augustus 2004

 

Afstudeerverslag

Wijsbegeerte van wetenschap, technologie en samenleving

Universiteit Twente

 

Samenvatting

Tegenover de opvatting van techniek als neutraal hulpmiddel, wordt er in de hedendaagse techniekfilosofie op gewezen dat techniek normatief is. Techniek beïnvloedt menselijke handelingen en waarden en heeft daarmee normatieve betekenis. Hoe technische producten menselijk gedrag beïnvloeden is door Bruno Latour bijvoorbeeld beschreven aan de hand van het begrip script. Gebruik makend van dit begrip pleit Hans Achterhuis voor moralisering van de apparaten, het rekening houden met, en ontwerpen van gedragsbeïnvloedende aspecten. Vanuit de ethiek bekeken is dit een problematische benadering. Doorgaans wordt verondersteld dat menselijke handelingen alleen moreel kunnen zijn als mensen vrij zijn om zelf hun gedrag te bepalen. Moralisering van de apparaten houdt in dat de ethiek zich moet buigen over beïnvloeding en manipulatie van gedrag. Is het een stap vooruit om kennis van beïnvloeding aan te wenden, of betekent het een afglijden naar een technocratie waarin mensen door techniek worden overheerst?

Michel Foucault (1926-1984) betoogt in zijn boek Discipline, toezicht en straf uit 1975 dat mensen nooit zelfbewust en vrij hun gedrag bepalen, maar dat mensen het effect zijn van omgevingsfactoren. In de moderne tijd zijn mensen niet vrijer geworden, maar worden ze juist steeds meer gevormd door de discipline. Maatschappelijke vooruitgang betekent een intensivering van de afhankelijkheid van mensen van procedures en instellingen waarvan een disciplinerende, vormende en gelijkschakelende machtswerking uitgaat. Foucault wijst daarbij expliciet op het grote belang van de materiële inrichting voor deze machtswerking, met als belangrijkste voorbeeld het panopticon.

Foucaults disciplineringsthese wordt in deze scriptie geïnterpreteerd als een tegenbeweging tegen de in de moderne filosofie en ethiek heersende opvatting van het autonome subject. Deze opvatting wordt onderzocht vanuit de ethiek van Immanuel Kant (1724-1804) in de Fundering voor de metafysica van de zeden uit 1785. Kant stelt dat moraliteit alleen mogelijk is als mensen vrij zijn hun gedrag te bepalen waardoor zelfwetgeving op basis van redelijke vermogens mogelijk wordt. Hierin, in de automie van de wil, berust volgens Kant het hoogste principe van de moraal. Bij een nadere beschouwing blijkt echter dat dit subjectieve uitgangspunt van de vrijheid dienst doet in een objectieve, universalistische moraal van de plicht. 

Kants ethiek en Foucaults disciplineringsthese lijken aanvankelijk lijnrecht tegenover elkaar te staan als vrijheid en determinisme. Wanneer vrijheid wordt verbonden met een onzekere en open toekomst en als ethiek de vraag inhoudt, hoe onder die omstandigheden moet worden geleefd, dan verdwijnt die ervaring echter in beide theorieën buiten beeld. In Foucaults disciplineringsthese is sprake van materieel determinisme. Maar in vergelijking hiermee kan worden gesteld dat in Kants ethiek in zekere zin sprake is van een formeel determinisme. De ervaring van onzekerheid wordt weggeredeneerd door het opstellen van een formele handelingstheorie. Kants postulaat van een objectief criterium voor de moraal, maar ook Foucaults tegenbeweging, zijn voorbeelden van een gemeenschaps-ethisch perspectief voor de beoefening van filosofie, dat uit is op het vinden van objectieve, universele criteria.

Het late werk van Foucault, met name Het gebruik van de lust en De zorg voor zichzelf uit 1984, gaat over een ethiek als bestaanskunst en vormt een breuk met zijn disciplineringsthese. Er vindt een perspectiefwijziging plaats naar een individueel-esthetisch gezichtspunt. Vrijheid fungeert niet als de formele voorwaarde voor ethiek, maar ethiek gaat dan over de wijze waarop vrijheid wordt uitgeoefend, dat is het verlenen van stijl aan zichzelf en het bestaan in wisselwerking met beïnvloedende omgevingsfactoren. Van de plichten en criteria verschuift de aandacht naar de wijze waarop individuen hun bestaan problematiseren en welke vaardigheden zij aanwenden om het vorm te geven.

De hoofdvraag in het onderzoek luidt: ‘Welke bijdrage kan het denken van Foucault over bestaanskunst leveren voor de ethiek in onze technologische cultuur, waarin ons gedrag in belangrijke mate door techniek wordt beïnvloed?’ Vanuit Foucaults bestaanskunst komt minder aandacht te liggen op het vinden van objectieve criteria en het stellen van absolute grenzen dan gebruikelijk is in de techniekethiek. Er wordt afstand gedaan van het model dat er enerzijds technische vindingen worden gedaan en dat er anderzijds op grond van morele criteria of in een debat bereikte overeenstemming moet worden besloten of een techniek al dan niet wordt ingevoerd. In plaats daarvan, of in aanvulling daarop, wordt het mogelijk het ontwerp en gebruik van techniek op te vatten als vrijheidspraktijken. Ervan uitgaande dat vrijheid en autonomie altijd zijn verbonden met beïnvloeding door techniek, wordt duidelijk dat met de specifieke uitvoering van beïnvloedende techniek, zoals een snelheidsbegrenzer, stijlkeuzen worden gemaakt. Door de omgang met techniek te analyseren vanuit het perspectief van de bestaanskunst met begrippen als problematisering en vaardigheden, ontstaat een aanvullend perspectief op de techniekethiek. Daarin ondergraaft beïnvloeding niet de mogelijkheid van ethiek, maar geldt juist als het onderwerp voor reflectie bij uitstek.